Alarm

Het alarm is een systeem dat waarschuwt als er bijvoorbeeld in de auto wordt ingebroken.

Een geactiveerd alarmsysteem gaat af als:

  • een portier, de motorkap of het kofferdeksel wordt geopend
  • er beweging in de passagiersruimte wordt waargenomen (als er een bewegingsmelder* aanwezig is)
  • de auto wordt opgetakeld of weggesleept (op auto’s met een niveausensor*)
  • een kabel van de startaccu wordt losgekoppeld
  • de sirene wordt losgekoppeld.

Als er een storing in het alarmsysteem is opgetreden, verschijnt er een melding op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel. Neem dan contact op met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.

 N.b.

De bewegingsmelders laten het alarm afgaan bij bewegingen in de passagiersruimte – ook eventuele luchtstromen worden geregistreerd. Het alarm kan dan ook afgaan, als u de auto met een ruit of schuifdak open laat staan of als u de interieurverwarming gebruikt.

Om dat te voorkomen: Sluit bij het verlaten van de auto alle ruiten en het schuifdak. Bij gebruik van de geïntegreerde interieurverwarming van de auto (of een draagbare variant daarvan op stroom) dan dient u de blaasmonden dusdanig af te stellen dat deze niet omhoogwijzen. U kunt ook gebruik maken van het beperkte alarmniveau, zie Beperkt alarmniveau.

 N.b.

Probeer niet zelf de onderdelen van het alarmsysteem te repareren of te wijzigen. Dergelijke pogingen kunnen van invloed zijn op de verzekeringsvoorwaarden.

Alarm activeren

Druk op de vergrendelingstoets op de transpondersleutel.

Alarm deactiveren

Druk op de ontgrendelingstoets op de transpondersleutel.

Geactiveerd alarm uitschakelen

Druk op de ontgrendelingstoets op de transpondersleutel of steek de transpondersleutel in het contactslot.
  1. * Optie/accessoire.