Bandenspanningscontrole*

Het bandenspanningscontrolesysteem Indirect Tyre Pressure Monitoring System (ITPMS) waarschuwt u met een controlesymbool op het bestuurdersdisplay voor een te lage bandenspanning in één of meer banden van de auto.

Als het symbool eerst ongeveer één minuut knippert en vervolgens constant gaat branden, kan dat komen doordat het systeem niet in staat is om een te lage bandenspanning te detecteren of ervoor te waarschuwen.

SymboolBetekenis
P5-1507 Symbol TPMS
  • Het symbool brandt bij een te lage bandenspanning.
  • Het symbool knippert eerst ongeveer één minuut en brandt daarna continu bij een storing in het iTPMS.

Systeembeschrijving

Het iTPMS meet met behulp van het ABS de verschillen in de omwentelingssnelheid van de verschillende wielen om zo te kunnen bepalen of de bandenspanning in orde is. Bij een te geringe bandenspanning verandert de diameter en daarmee ook de rotatiesnelheid van de band. Aan de hand van onderlinge vergelijkingen kan het systeem vaststellen of de spanning in een of meer banden te gering is.

Bij een te lage bandenspanning gaat het controlelampje voor een lage bandenspanning op het bestuurdersdisplay branden en er verschijnt een melding, zie ook onder de rubriek "Melding op bestuurdersdisplay" verderop.

Algemene informatie over bandenspanningscontrolesystemen

In de onderstaande informatie wordt het bandenspanningscontrolesysteem aangeduid met de algemene benaming TPMS.

Iedere band, ook de reserveband*, moet elke maand gecontroleerd worden. Bij controle moet de band koud zijn en de bandenspanning hebben die door de autofabrikant wordt aanbevolen op de bandenspanningssticker of in de bandenspanningstabel. Als de auto banden heeft met een andere maat dan de maat die door de fabrikant wordt aanbevolen, moet u uitzoeken wat voor deze banden het juiste bandenspanningsniveau is.

Als extra veiligheidsmaatregel is de auto voorzien van een bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) dat aangeeft wanneer de bandenspanning in een of meer banden te laag is. Als het controlesymbool voor een lage bandenspanning gaat branden, moet u zo snel mogelijk stoppen, de banden controleren en de banden oppompen tot de juiste spanning.

Rijden op banden met een te lage bandenspanning kan ertoe leiden dat de banden oververhit raken, waardoor de banden lek kunnen raken. Door een lage bandenspanning gaat u ook minder zuinig rijden en gaan de banden minder lang mee én het kan gevolgen hebben voor de rijeigenschappen van de auto en het vermogen om tot stilstand te komen. Let erop dat TPMS geen vervanging is voor normaal bandenonderhoud. De bestuurder is ervoor verantwoordelijk dat de bandenspanning correct is, óók als de grenswaarde voor lage bandenspanning niet is bereikt en het controlesymbool daardoor nog niet is gaan branden.

De auto is ook voorzien van een indicator voor storingen in het TPMS. Deze geeft aan wanneer het systeem niet correct werkt. De indicator voor storingen in het TPMS is gecombineerd met het controlesymbool voor een lage bandenspanning. Als het systeem een storing detecteert, gaat het symbool op het bestuurdersdisplay circa één minuut knipperen om vervolgens te blijven branden. Dit wordt telkens herhaald als de auto wordt gestart tot de storing is verholpen. Als het symbool brandt, kan dat gevolgen hebben voor het vermogen van het systeem om lage bandenspanning te detecteren en ervoor te waarschuwen.

Storingen in het TPMS kunnen diverse oorzaken hebben zoals het gebruik van een reservewiel of andere banden of wielen, waardoor het TPMS niet goed kan functioneren.

Controleer altijd het controlesymbool voor het TPMS nadat u een of meer banden hebt vervangen om er zeker van te zijn dat de nieuwe band of het nieuwe wiel goed werkt in combinatie met het TPMS.

Melding op bestuurdersdisplay

De volgende meldingen kunnen verschijnen in combinatie met een brandend controlesymbool:

  • Bandenspanning laag Controleer de banden, kalibreer na vullen
  • Bandenspanningssyst. Tijdelijk niet beschikbaar
  • Bandenspanningssyst. Service vereist.

Als het systeem niet kan vaststellen welke band een lage bandenspanning heeft, verschijnt op het middendisplay een aanduiding voor alle vier de banden.

Waar u op moet letten

  • Kalibreer het systeem altijd na het verwisselen van wielen of het aanpassen van de bandenspanning. Zie de bandenspanningssticker op de portierstijl aan bestuurderszijde voor de bandenspanning die Volvo adviseert.
  • Ook mét dit systeem moet u het normale onderhoud aan de banden blijven plegen.
  • Het iTPMS is niet uit te schakelen.
  1. * Optie/accessoire.