Regeleenheid van de laadkabel
De regeleenheid van de laadkabel bestaat uit lampjes en toetsen.

![]() | Indicator die de ingestelde laadstroom aangeeft[1]. |
|---|
![]() | Het symbool brandt, wanneer de laadkabel is aangesloten op een 230V-stopcontact[2] (wisselstroom). |
|---|
![]() | Toetsen om de laadstroom te verhogen en te verlagen. |
|---|
![]() | Het symbool brandt, wanneer de laadkabel is aangesloten op de laadaansluiting van de auto. |
|---|
De laadkabel onthoudt de laatst ingestelde laadstroom. Het is daarom belangrijk dat u de instelling aanpast, als u de volgende keer dat er wordt opgeladen een ander 230V-contact (wisselspanning) gebruikt.N.b.
Op de regeleenheid van de laadkabel stelt u de gewenste laadstroom in op een waarde van 6–16 A[1]. Bij aflevering is de laagst mogelijke laadstroom vooraf ingesteld.



